Demissionair of niet, minister Liesje Schreinemacher (Handel en Ontwikkelingssamenwerking) zit niet stil. Want dat doet het buitenland ook niet. Dus houdt ze China nauwlettend in de gaten en zoekt ze overal naar grondstoffen voor de energietransitie. ‘We moeten zorgen dat de wereld niet om Nederland heen kan.’
Eind dit jaar gaat minister Liesje Schreinemacher met zwangerschapsverlof. Of ze daarna terugkeert als minister – en op welke post – is een vraagteken en afhankelijk van verkiezingen en formatie. Ondertussen draait de rest van de wereld gewoon door. Dus is Schreinemacher van plan zich de komende maanden onverstoord bezig te houden met het versterken van de ‘strategische autonomie’ van Nederland. En dat betekent minder afhankelijk worden van China.
Mevrouw Schreinemacher, China heeft onlangs de export van twee zeldzame metalen bemoeilijkt. Die zijn nodig voor het maken van computerchips. Wat betekent dat voor Nederland?
‘De EU is nu voor 45 procent afhankelijk van germanium uit China, en voor 70 procent van gallium. Voor sommige stoffen is dat 100 procent, dat is onacceptabel. Ik zie het besluit als een signaal, een waarschuwing voor onszelf. We moeten zelf aan de slag met kritieke grondstoffen. Waar kunnen we alternatieve leveranciers vinden? Daar moeten we in Europees verband naar kijken.’
Wie is Liesje Schreinemacher?Na een studie communicatiewetenschap begon Liesje Schreinemacher (40) in 2009 als medewerker van achtereenvolgens de VVD-politici Johan Remkes en Jeanine Hennis. In de tussentijd studeerde zij rechten. Van 2016 tot 2019 was zij advocaat-stagiair. Daarna ging zij naar Brussel als europarlementariër. In 2022 kwam zij terug naar Den Haag voor de post van minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Eerder heeft Nederland de export van chipmachines van ASML naar China beperkt. Gaan er meer van dat soort besluiten vallen?
‘Als er risico’s voor de nationale veiligheid kleven aan de export van Nederlandse technologie, kunnen wij ook een exportvergunningplicht invoeren. Die kan ook gelden voor oudere machines of voor andere landen die wij als een risico zien. Maar het moet wel proportioneel zijn. Een vergunningplicht heeft grote economische gevolgen voor bedrijven, en betekent natuurlijk ook veel werk voor ons op Buitenlandse Zaken. Het is niet de bedoeling om met een groot sleepnet alle bedrijven die iets met kwantumtechnologie of chips doen te vangen en onder zo’n vergunningplicht te laten vallen. Máár: onze nationale veiligheid weegt het zwaarst.’
In Europees verband wordt gewerkt aan de screening van buitenlandse investeringen. Begrijpt u dat bedrijven zich daar zorgen over maken?
‘Die zorg begrijp ik. In Nederland hebben we de Vifotoets (Veiligheid investeringen, fusies en overnames, red.) om de buitenlandse invloed in strategische sectoren te controleren. Bedrijven moeten wijzigingen in de zeggenschap melden, waarna toetsing volgt. Het is goed dat we daarnaar kijken, want Nederlandse strategische bedrijven kunnen via schimmige constructies in handen komen van bedrijven uit landen die ons niet zo goed gezind zijn. Maar we moeten ook een interessant land blijven voor investeringen uit het buitenland, want die dragen bij aan ons innovatie- en concurrentievermogen.’
‘Nog niet elke Europese lidstaat heeft zo’n Vifotoets. Dat willen wij wel, want anders krijg je een waterbedeffect: dan gaan investeerders naar die landen. Neem bijvoorbeeld de Griekse haven Piraeus, die in handen is van een Chinees staatsbedrijf. Dat maakt het ook moeilijker in Europees verband met effectief Chinabeleid, omdat Griekenland in dit geval afhankelijk is van China.’
‘Wij kunnen niet verduurzamen zonder de grondstoffen uit China’
Wat nu als China Taiwan aanvalt? Krijgen we dan niet hetzelfde als met Rusland en Oekraïne?
‘Ik vind het lastig om daarover te speculeren. Maar zoals we al moeite hebben om onze afhankelijkheid van Rusland af te bouwen, zou dat bij China nog veel ingewikkelder zijn. Wij kunnen niet verduurzamen zonder de grondstoffen uit China. Wij hebben China nodig voor onze energietransitie. Ik krijg wel eens de vraag waarom wij niet stoppen met de handel met China of geen sterke taal tegen China hanteren, zoals de Verenigde Staten doen. Maar ook de VS doet nog steeds veel aan de bevordering van de eigen handel met China.’