Hoe Nederland de Juncker-miljarden misloopt

19-11-2015

 De Europese Investeringsbank helpt met het Junckerfonds om lastige investeringsprojecten van de lidstaten toch van de grond te krijgen. Alleen weet Nederland op een of ander manier de weg naar Brussel niet te vinden. Wat doen we fout?

Komend voorjaar wordt begonnen met de aanleg van vijftig windmolens in zee, 45 kilometer uit de kust. Niet de Nederlandse maar de Belgische kust. De totale kosten van het project bedragen 655 miljoen euro. De Europese Investeringsbank (EIB) draagt bij met een lening van 250 miljoen euro. ‘Vechten tegen klimaatverandering is een langetermijndoelstelling van de EIB. We hopen meer van dit soort projecten te zien in de komende jaren’, zei EIB-vicepresident Pim van Ballekom bij de presentatie.

Het Belgische project is opgenomen in het Europese Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI), ook wel bekend als het Junckerfonds. Van Ballekom is Nederlander en zou ook om die reden Nederlandse projecten voor EFSI toejuichen. Alleen schiet het daar nog niet zo mee op. Waar andere Europese lidstaten de EIB makkelijk weten te vinden met projectvoorstellen, blijft de stroom Nederlandse projecten uit.

Dat moet anders, vindt ook Jean-Claude Juncker, voorzitter van de Europese Commissie. Hij wil met het fonds de groei van de Europese economie bevorderen en zo iets blijvends achterlaten als zijn termijn erop zit. Dat doet hij met 21 miljard euro aan garanties. Op basis daarvan is de EIB bereid om 63 miljard aan leningen te verstrekken, en is de verwachting dat daar nog eens 252 miljard aan privaat geld bijkomt. Dus in totaal maar liefst 315 miljard euro. Lidstaten kunnen met investeringsprojecten meedingen naar die garanties. Het gaat om projecten die in de markt niet tot stand komen, bijvoorbeeld omdat de looptijd te lang is of omdat er teveel onzekerheid is over het nationale overheidsbeleid. Dat kan immers over een paar jaar een heel andere kant uitgaan.

1 procent voor Nederland
Juncker richt zich met name op projecten op het gebied van infrastructuur, duurzaamheid, onderzoek en het midden- en kleinbedrijf. Kansen genoeg, ook voor Nederland. Maar van de 2,8 miljard aan EFSI-geld die het afgelopen halfjaar is toegewezen door de Europese Investeringsbank (EIB) neemt Nederland met 24 miljoen euro voor mkb-projecten nog geen 1 procent voor zijn rekening.

Wat Nederland mist, is een partij die goed zicht heeft op alle investeringsprojecten in het land en daarmee makkelijk bij de EIB kan aankloppen. Een nationale investeringsbank bijvoorbeeld. Maar die hebben we niet. Of beter: niet meer. In 1998 verkocht de Nederlandse staat zijn belang in de Nationale Investeringsbank (NIB) en werd deze geprivatiseerd. Nederland is daarmee zo’n beetje het enige Europese land zonder investeringsbank.

Herinvoering helpt
Er wordt al langer geroepen om de herinvoering van een investeringsbank. In 2009 bijvoorbeeld door SP-Kamerlid Sharon Gesthuizen, die met een initiatiefnota kwam. Directe aanleiding was het gebrek aan kredietverlening voor het mkb tijdens de financiële crisis. ‘Maar ook buiten crisistijd heeft zo’n bank een belangrijke taak’, zei Gesthuizen. ‘Denk aan projecten die kansrijk zijn, maar waarvoor een lange adem nodig is. Met name projecten op het gebied van duurzame energie kunnen een enorm lange terugverdientijd hebben.’ Private kredietverleners hebben daar volgens haar geen trek in, dus moet een Nationale Investeringsbank doorkomen met langlopende kredieten.

Nog onlangs dienden de fractieleiders van PvdA, CDA en D66 een motie in voor de vorming van een Nationale Innovatie Bank voor duurzame energie. Die zou innovatieve startups aan geld moeten helpen om door te kunnen groeien. Minister Kamp van Economische Zaken staat niet afwijzend tegenover de gedachte van een investeringsbank, maar hij wil er eerst over nadenken. ‘De oprichting van zo’n bank vergt relatief veel tijd en een gedegen aanpak’, zei hij. Kamp komt er in de eerste helft van 2016 op terug. Ondertussen dienen andere lidstaten het ene na het andere project in bij de EIB.

Kamp heeft deze zomer wel een Nederlands Investerings Agentschap opgericht. Dat moet Nederlandse investeringsprojecten richting de EIB leiden. Mogelijk groeit het agentschap uit tot een echte investeringsbank zoals andere landen die hebben. Dat is in elk geval wel de aanbeveling van Jeroen Kremers, de oud-topambtenaar en -bankier die belast was met de oprichting van het NIA. ‘We moeten snel in actie komen, anders is het EFSI-loket alweer dicht. Dus aan de slag met het agentschap en ondertussen werken aan een investeringsbank. Nederland plaatst zich anders aan de zijlijn’, zegt hij.

Volgens Kremers is het Nederlandse financieringslandschap sterk versnipperd. Met verschillende regelingen bij ministeries en regionale ontwikkelingsmaatschappijen, en nieuwe initiatieven als de Nederlandse Investeringsinstelling. Die probeert institutionele beleggers te verleiden om minder in het buitenland en meer in Nederland te investeren. Kremers: ‘Het ontbreekt aan regie, expertise en coördinatiekracht. De EIB weet ook niet waar ze moeten zijn in Nederland.’ Hij noemt als inspirerend voorbeeld de Duitse Kreditanstalt für Wiederafbau (KfW). Ook een instelling die, net als de NIB, na de Tweede Wereldoorlog is opgericht met het oog op de wederopbouw. Maar de Duitsers hebben ‘m nog steeds.

Duitsers doen het beter
De KfW heeft heel wat miljarden uit te lenen aan Duitse bedrijven. Het is niet realistisch te denken dat een Nederlandse Investeringsbank dat ook snel kan doen. Maar die kan zich in eerste instantie wel richten op het creëren van een nationaal investeringsplatform. Waar projecten kunnen worden gebundeld om ze interessanter te maken voor de EIB, en waar de risico’s die investeerders lopen met projecten beter verdeeld kunnen worden.

Kremers noemt als voorbeeld het project ‘nul op de meter’: het energieneutraal renoveren van bestaande woningen. ‘Het is een project waarover alle partijen enthousiast zijn, maar dat desondanks niet van grond komt. Dat heeft te maken met de lange terugverdientijd – de investeringen worden terugverdiend met de energiebesparing – en met de overheidscoördinatie die nodig is. EFSI zou net dat ene duwtje kunnen zijn dat nodig is om tot uitvoering te komen.’

Ooit had Nederland een investeringsbank
De Maatschappij tot Financiering van het Nationaal Herstel, kortweg Herstelbank, werd na de oorlog opgericht om met langlopende leningen en deelnemingen in bedrijven bij te dragen aan de wederopbouw. In 1971 werd de naam omgedoopt in Nationale Investeringsbank (NIB). De aandacht ging uit naar financieringen die niet op een andere wijze tot stand zouden komen. De jaren tachtig en negentig stonden in het teken van privatisering van staatsbedrijven en liberalisering van markten. Daarnaast was het venture capital als investeringsvorm in opkomst. Een en ander leidde ertoe dat het toenmalige kabinet in 1998 besloot om het meerderheidsbelang in de NIB van de hand te doen. In 2004 werd het resterend belang verkocht en ontstond NIB Capital, dat zich meer op private equity ging richten.

Kijken naar de Duitsers
De Kreditanstalt für Wiederafbau (KfW) werd in 1948 opgericht als onderdeel van het Amerikaanse Marshall Plan voor Europa. De KfW kan goedkoop kredieten aanbieden omdat zij als staatsbank geen belasting betaalt. Voorwaarde is wel dat de bank niet concurreert met commerciële banken. Het moet dus gaan om kredietverlening die anders niet tot stand zou komen. De KfW is actief in het energiezuiniger maken van woningen, zonne-energie, gemeentelijke infrastructuur en studieleningen. Daarnaast zijn onderdelen gespecialiseerd in het mkb, ontwikkelingshulp en export. In totaal leent de bank zo’n 100 miljard euro uit.