23 JUN, 2021 • 21/10.189/DJS/JVE

Familiebedrijf en bedrijfsopvolgingsregelingen, brief aan informateur Hamer

Geachte mevrouw Hamer,

 

Namens het Familiebedrijven Beraad en VNO-NCW vragen wij uw aandacht voor de fiscale bedrijfsopvolgingsregelingen (hierna: BOR), een onderwerp dat zeer belangrijk is voor familiebedrijven in Nederland. Wij verzoeken u dit onderwerp mee te nemen in de besprekingen over een nieuw kabinet.

 

1. Familiebedrijven als ruggengraat van de economie
In Nederland zijn ruim 275.000 familiebedrijven verantwoordelijk voor ruim 2,2 miljoen banen en bijna 53% van het Bruto Nationaal Product. Het familiebedrijf is dan ook de ruggengraat van de Nederlandse economie.

 

Familiebedrijven onderscheiden zich van andere bedrijven door de interactie tussen het bedrijfs-, eigendoms- en familiesysteem. De kracht hiervan zit in het langetermijnperspectief, de betrokkenheid van een stabiele groep eigenaren, de binding tussen familie en personeel, de sterke regionale binding, de snelle besluitvorming en de hoge solvabiliteit.

 

Ook de Europese Commissie erkent het belang voor de economie en heeft specifiek aandacht voor de overdracht van familiebedrijven. De EC roept de lidstaten op ‘te overwegen fiscale regelgeving te herzien ten aanzien van de effecten ervan op de liquiditeit van een familiebedrijf in geval van een successie van de eigendom zonder negatieve gevolgen voor de inkomsten’. De BOR komt hieraan tegemoet, waarmee Nederland in lijn handelt met het Europese beleid in deze. De BOR kost de schatkist wellicht geld, maar de financiële, economische en maatschappelijke baten van de regeling zijn vele malen groter.

 

2. Impact op onderneming
In Nederland heeft de BOR, kort samengevat, volgens de wetgever ten doel om een onbelemmerde voortzetting van economische bedrijvigheid te waarborgen, waarbij heffing van schenk- en erfbelasting in geen geval een belemmering mag vormen voor bedrijfsopvolgingen.

 

Zonder BOR-faciliteiten bedraagt de schenk- en erfbelasting 20% over de waarde van de onderneming. Voor aandelen die tot Box 2 behoren komt daar bij schenking of vererving maximaal 26,9% inkomstenbelasting bij waardoor de totale belastingdruk bij overdracht van aandelen al snel ca 40% bedraagt.

 

Familiebedrijven hebben een langetermijnvisie die erop is gericht het vermogen in de onderneming te laten en aldaar te investeren en renderen. Wanneer de aandeelhouders van familiebedrijven bij overdracht van de onderneming op de volgende generatie te maken krijgen met voornoemde belastingdruk, dan zullen in veel gevallen middelen moeten worden onttrokken aan de onderneming om de verschuldigde belasting te voldoen. Dat zal enorme impact hebben op de concurrentiekracht van de Nederlandse familiebedrijven. De BOR erkent dit door de schenk- en erfbelasting over ondernemingsvermogen op het moment van overdracht te verlagen naar ca. 3,4% en de inkomstenbelasting door te schuiven naar de toekomst. Dankzij de BOR wordt de continuïteit van ondernemingen geborgd en daarmee toekomstige groei en werkgelegenheid.

 

3. Europees level playing field
Vanwege de omvang van familiebedrijven in verhouding tot de grootte van de Nederlandse economie zijn veel Nederlandse familiebedrijven Europees en mondiaal actief. Van belang is daarom dat er een Europees en mondiaal level playing field bestaat.

 

In alle EU-lidstaten bestaan fiscale tegemoetkomingen voor schenking en vererving van familiebedrijven of ontbreekt successiebelasting geheel. Uit het meest recente KPMG-onderzoek naar bedrijfsopvolgingsregelingen in Europa blijkt dat van de ons direct omringende 10 landen Nederland de op een na hoogste heffing kent.

 

Zo wordt geen erfbelasting geheven in Oostenrijk, Zweden en Noorwegen en bedraagt de vrijstelling in België (Vlaanderen) en het Verenigd Koninkrijk 100%. Anders dan veelal wordt gesteld is de Nederlandse regeling dus minder gunstig dan in de ons omringende landen (met uitzondering van Frankrijk).

 

4. Problematiek huidige regelingen
Ondanks dat de Nederlandse belastingwetgeving in lijn met het Europese beleid een faciliteit kent voor bedrijfsoverdracht binnen familiesfeer, zijn er in de praktijk ook een aantal knelpunten, deels gelegen in de wettelijke regeling en deels in de uitvoering. Tijdens het rondetafelgesprek dat de Tweede Kamer organiseerde op 16 juni is meerdere malen gewezen op deze knelpunten.

 

Knelpunten wettelijke regeling
Deze zien op de bezitseis en de voorzettingseis. Om toegang tot de BOR te hebben dient het aandelenbezit tot Box 2 gerekend te worden en ten minste 5% (of onder zeer strikte voorwaarden ten minste 0,5%) te bedragen. Verder dienen de aandelen en de ondernemingsactiviteiten (kort gezegd) reeds 5 jaar in bezit te zijn (bezitseis) en na schenking of vererving 5 jaar te worden aangehouden (voortzettingseis).

 

Deze beide voorwaarden over omvang en duur van het bezit beogen onbedoeld gebruik van de regelingen te voorkomen maar slagen daar maar deels in en roepen door hun complexiteit veel problemen op van principiële en praktische aard. De vormgeving is knellend voor de concurrentiekracht en wendbaarheid van ondernemingen.

 

Principieel: Geen ticket voor de oudste familiebedrijven
De omvang van het individuele aandelenbezit vormt het ticket dat toegang geeft tot de regelingen. Dit leidt ertoe dat niet alle aandeelhouders van de oudere familiebedrijven toegang tot de BOR hebben. Vanwege opeenvolgende overdrachten op volgende generaties kennen de oudere familiebedrijven vaak een relatief groot aantal aandeelhouders. Hierdoor wordt door veel aandeelhouders niet voldaan aan de bezitseis, het aandelenbelang is sterk verwaterd. Familiebedrijven die succesvol zijn en meerdere generaties blijven bestaan, kunnen als gevolg van het door vererving verwaterde aandelenbelang geen aanspraak maken op de regeling die wel voor hen bedoeld is. Dit wringt met de doelstelling van de regeling en heeft impact op zowel de bedrijfsvoering als de familieverhoudingen.

 

Impact op de familie
De bezitseis leidt ook buiten de situaties van bedrijfsoverdracht, jaarlijks tot ongelijke fiscale behandeling binnen de familie. Het aandelenbelang van de kleinere aandeelhouders (< 5% of <0,5%) valt buiten box 2 waardoor de aandelen in de belastingheffing worden betrokken in box 3. Over het aandelenbelang dient derhalve jaarlijks een forfaitair rendement te worden aangegeven, ook in jaren dat geen of te weinig dividend wordt uitgekeerd. Sommige aandeelhouders zullen daardoor de jaarlijks verschuldigde box 3-heffing niet kunnen voldoen. Om toch voldoende liquide middelen vrij te maken om aan de box 3-heffing te voldoen is verkoop van het aandelenbelang dan het alternatief (financiers zijn niet genegen om een belastingschuld van een aandeelhouder te financieren welke geen doorslaggevende invloed heeft op het dividendbeleid van de onderneming). De enige potentiële kopers zijn dan de grotere aandeelhouders zolang die nog wel onder de regeling vallen of de onderneming zelf door inkoop van eigen aandelen. Inkoop is een verslechtering van de liquiditeitspositie van de onderneming, hetgeen de BOR juist probeert te voorkomen.

 

De ongelijke fiscale behandeling van grote en kleinere aandeelhouders van een familiebedrijf leidt derhalve tot verdeeldheid binnen de familie en dat is meestal het begin van het einde van het familiebedrijf.

 

Praktisch: Bezits- en voortzettingseis
De voorwaarden rond de bezitseis leiden ertoe dat acquisities in de 5 jaar voor een schenking of 1 jaar voor een vererving niet in aanmerking komen terwijl de voortzettingseis voor iedere desinvestering in de 5 jaar na de vererving of schenking alsnog de faciliteit terugneemt. Dit dient ook nog eens per schenking of overlijden te worden beoordeeld. De uitvoering is zeer complex en leidt tot langdurige onzekerheid over toepassing van de regelingen. Goed ondernemen wordt daardoor soms geblokkeerd terwijl voor de continuïteit van bedrijven, haar economische groei en de werkgelegenheid, dergelijke bedrijfseconomische aanpassingen juist essentieel zijn. In plaats daarvan maakt de huidige vormgeving ondernemingen na overdracht veel minder wendbaar. Knelpunten in de uitvoering Bij de uitvoering van de regelingen zijn er twee onderwerpen die aanleiding geven tot (zeer) langdurige discussies met de Belastingdienst waarbij het soms niet mogelijk blijkt om tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te komen. Deze langdurige onzekerheid heeft zijn weerslag op de onderneming. Veel discussies gaan over de waardering van (aandelen in) het familiebedrijf en de vraag of het volledige vermogen als ondernemingsvermogen is aan te merken.

 

5. Oplossingsrichting

Omvang van het aandelenbelang: Invoering begrip familieonderneming als aanvullend ticket voor toegang
Toegang tot de huidige regeling knelt voor oudere familiebedrijven waarbij door vererving het aandelenbelang is verwaterd. Voor deze groep bedrijven kan voor toegang tot de BOR-aansluiting worden gezocht bij de Europese benadering waarbij toegang tot de BOR wordt verkregen door een familieonderneming indien de meerderheid van de zeggenschap (>50%) in handen is van een familie en deze formeel betrokken is bij het bestuur van de onderneming. Bij beursgenoteerde bedrijven is onder de Europese benadering reeds sprake van een familieondernemingen indien 25% van de zeggenschap in handen van een familie is. Het ligt in de rede om, in het geval dat twee families een meerderheid van de zeggenschap hebben, hierbij aan te sluiten en eveneens van een familieonderneming te spreken mits zij ieder ten minste 25% van de zeggenschap bezitten. Met dit voorstel krijgen familieondernemingen toegang tot de BOR ook als individuele belangen in box 2 nu te gering zijn (<5% of 0,5%) of tot box 3 horen.

 

Verbetering bezits- en voortzettingseis
De complexiteit die de huidige regelgeving met zich brengt en de drempel die zij opwerpt voor noodzakelijke en bij de bedrijfsuitoefening horende aanpassingen van de onderneming leiden tot langdurige onzekerheid en uitstel van noodzakelijke aanpassingen in de bedrijfsvoering. De huidige bezits- en voortzettingseisen belemmeren de wendbaarheid van de onderneming en daarmee de effectiviteit van de BOR. De bezits- en voortzettingseis is ingevoerd ter voorkoming van ongewenst gebruik van de regeling en dient dan ook daartoe te worden beperkt. Dat zijn de situaties waarin beleggingsvermogen wordt omgezet in ondernemingsvermogen of andersom. Wijzigingen binnen het ondernemingsvermogen dienen daarentegen steeds mogelijk te zijn.

 

Waardering en omvang ondernemingsvermogen
Veel families willen of kunnen hun (aandeel in) het bedrijf niet verkopen of slechts binnen zeer beperkte familiekring. Omdat de aandelen dus beperkt verhandelbaar zijn gaat de vergelijking met beursgenoteerde ondernemingen niet op. Er bestaat in de praktijk grote behoefte aan duidelijkheid over de waarderingssystematiek, waarbij recht wordt gedaan aan het bijzondere karakter van familiebedrijven met beperkt verhandelbare aandelen. In overleg met het bedrijfsleven kan een leidraad worden opgesteld waarbij kan worden geput uit relevante jurisprudentie.

 

Daarnaast plegen familiebedrijven behoudend te financieren en houden zij (meer) buffervermogen aan voor investeringen, innovaties of slechte jaren. Hoewel de bestaande jurisprudentie hiervoor ruimte biedt, blijkt de Belastingdienst veel te gemakkelijk te veronderstellen dat dit buffervermogen geen onderdeel uitmaakt van het ondernemingsvermogen. Deze uiterst beperkte opvatting doet geen recht aan de praktijk waarin buffers noodzakelijk zijn voor slechte tijden (zie nu met corona), (uitbreidings)investeringen of overnames. Het zou goed zijn als bezien kan worden hoe binnen de kaders sneller duidelijkheid kan worden geboden. Dat betekent dat maatwerk mogelijk moet blijven en misbruik moet worden voorkomen.

 

Afsluitend
Familiebedrijven zijn de ruggengraat en kraamkamer van de Nederlandse economie. De BOR-faciliteiten zijn van essentieel belang voor de continuïteit van Nederlandse familiebedrijven en voor het behouden van een (Europees) level playing field.

 

De huidige wetgeving kent enkele grote knelpunten. De geschetste oplossingen nemen deze weg en kunnen bijdragen aan eenvoudiger uitvoering.

 

We gaan daarnaast graag het gesprek aan over manieren om onbedoelde situaties waar mogelijk uit te sluiten via een scherpere afbakening. Onze inzet is er dan ook op gericht om de BOR terug te brengen naar de kern van doelstelling: onbelemmerde voortzetting van economische bedrijvigheid waarborgen door de overdracht van ondernemingsvermogen fiscaal gefaciliteerd te laten plaatsvinden, met behoud van de fiscale claim voor de toekomst.

 

Hoogachtend,

 

Ingrid Thijssen
Voorzitter VNO-NCW
Kommer Damen
Voorzitter Familiebedrijven Beraad

 

bedrijfsopvolgingbedrijfsopvolgingsregeling (bor)belastingenfamiliebedrijvenfiscale zaken